Vandaag ben ik gevraagd om de “Preek van de Leek” te houden in de Witte Kerk in Heiloo. De preek en de daarbij behorende dia’s wil ik graag met jullie delen. Het is een heel epistel, dus zet je schrap! De volgende keer weer een bericht uit Burkina, want ik ga er 19 april weer heen.

De uitnodiging om de Preek van de Leek aan te nemen, was voor mij een mooie gelegenheid om stil te staan en terug te kijken op mijn leven. Ja, waarom doe ik dat eigenlijk, al die inzet voor mensen in een ver land. Inzet die soms ten koste gaat van mijn eigen gezin. Wat maakt dit voor mij nu zo waardevol?
Ik ben geboren en getogen in Zaandam, het rode Zaandam. Mijn ouders waren een grote fan van Joop den Uyl. Solidariteit stond bij ons hoog in het vaandel. Mijn vader werkte in de fabriek van Albert Heijn. Dat was in die tijd een heel sociale onderneming. Voor het personeel werd goed gezorgd en de onderlinge solidariteit was hoog. Bij de fabriek stond een grote personeelskantine en er was een actieve personeelsvereniging waar iedereen lid van was. Voor de gezinnen van het personeel werd veel georganiseerd. Voor de volwassenen waren er kaartavonden. Voor de kinderen was er het Pinksterkamp en een groots sinterklaasfeest.

In de fabriek werkten ook “gastarbeiders”, destijds waren dat Joegoslaven. Ik herinner me dat mijn vader af en toe een Joegoslaaf mee naar huis nam om bij ons te eten. Anders zat hij maar eenzaam in zijn pension.
Dit alles maakte dat de betrokkenheid bij “de fabriek” van Albert Heijn heel groot was. Voor de werknemers was het hun fabriek. De fabriek moest draaien en het personeel voelde zich daar heel verantwoordelijk voor. Mijn vader ging daar heel ver in. Als er iets kapot was, moest dat gemaakt worden, ongeacht of dat nu in werktijd was of daarbuiten. Toen mijn vader 25 jaar bij “de fabriek” werkte, brachten zijn collega’s ook tot uitdrukking hoezeer zij zijn inzet en betrokkenheid waardeerden. Maar vooral mijn moeder werd in de bloemetjes gezet. Voor haar was het niet makkelijk dat Pa bij tij en ontij vond dat de plicht riep en zij meestal alleen voor ons, haar kinderen, moest zorgen.

Nu ik dit zo opschrijf, realiseer ik me, dat de geschiedenis zich eigenlijk weer herhaalt. Ook ik voel me heel erg verantwoordelijk voor mijn werk als docent op het Horizon College, maar vooral voor de projecten in Burkina Faso. En deze verantwoordelijkheid is misschien ook wel te koste gegaan van mijn gezin.
Ik heb drie prachtige kinderen gekregen, maar in het moederschap alleen kon ik geen bevrediging vinden. Toen mijn kinderen opgroeiden, ben ik gaan studeren en toen ik klaar was, zocht ik naar een andere zinvolle tijdsbesteding.
Het duurt een tijdje voordat je leven vorm krijgt en je een manier vindt om de wereld een beetje beter te maken. Ontwikkelingswerk was niet haalbaar voor mij. Ik was een school drop-out en van de uitspraak en grammatica van vreemde talen snapte ik geen fluit.
Ik ben altijd al geïnteresseerd geweest in andere culturen. Van jongs af aan was ik al erg begaan met de ongelijkheid in de wereld en de achterstelling van bepaalde bevolkingsgroepen. Waarom heeft de ene mens het beter dan de andere?
Toen bleek er in Limmen een werkgroep te zijn die zich met ontwikkelingssamenwerking bezig hield. Dat leek me wel wat. Een klein clubje dat heel direct bezig was met een project in een ontwikkelingsland. Burkina Faso, ik had er nog nooit van gehoord.
Toen we 30 jaar geleden begonnen, liepen de contacten via twee Nederlandse vrijwilligers die daar woonden en werkten. Via SNV maakten we kleine bedragen over voor de inrichting van een kraamkliniek in Nongfaïré, het eerste dorp waar we begonnen zijn.

Het contact bestond uit een keer in de 6 à 8 weken een briefwisseling. Lekker makkelijk: alles in het Nederlands, want niemand van onze toenmalige werkgroep was de Franse taal voldoende machtig. Voor mij zelf was Frans zelfs de belangrijkste reden dat ik van de middelbare school heb verlaten.
Maar toen vertrokken de Nederlandse vrijwilligers en werd het contact met Burkina verbroken. Wat nu. We stonden bijna op het punt om de WOL op te heffen, toen er een brief kwam. Via via met verschillende mensen meegegeven en uiteindelijk in Limmen aangekomen. Een brief van Salif Sodré, een dorpsonderwijzer in Burkina Faso. In het Frans, ja dat wel. Hij bood aan om het contact met Limmen voort te zetten. Maar wie was hij eigenlijk? Konden we hem wel vertrouwen? We besloten er heen te gaan.

En dan kom je in een land dat totaal anders is dan het jouwe. Wij kwamen niet als toeristen, maar we waren gasten. We werden ontvangen bij de mensen thuis. Gingen mee naar hun dorpen. Als westerling zie je dan de grote armoede. Maar voor de Burkinabè is dat Yelkabé, geen probleem, zo is het leven.
Het eerste bezoek heeft diepe indruk op me gemaakt. Wat het precies geweest is, weet ik niet. Maar eenmaal thuis, kreeg ik iedere keer een brok in mijn keel en kon ik wel janken als iemand me vroeg hoe de reis geweest was. De tranen waren niet vanwege de armoede die overal zichtbaar was. Nee, het was de overweldigende gastvrijheid en oprechtheid van de mensen die nu onze vrienden zijn geworden. Ditzelfde gevoel ervoeren ook mensen die later met mij mee zijn geweest naar Burkina. Heel speciaal.
Later hoorde ik iemand zeggen: “Als je in Afrika bent heb je twee mogelijkheden: of je vindt het verschrikkelijk of je raakt er aan verslaafd.” Met mij is het laatste gebeurd.
Aan het einde van dat eerste bezoek besloten we met Salif in zee te gaan. Niet met hem als individu, maar met de vereniging die hij op wilde zetten: Développement Sans Fontière oftewel DSF.

We begonnen met wat losse projecten: een graanmolen, een kraamkliniek en het project “Schapen voor Schoolmateriaal”, een project om door middel van het houden van schapen, kinderen van schoolmateriaal te voorzien en te zorgen dat de kinderen de school ook af maakte. Dit project hebben we tot 2013 gedraaid en ruim 2.000 kinderen de kans op een succesvolle schoolcarrière gegeven. Veel van die kinderen zijn inmiddels onderwijzer, verpleegster, ondernemer of hebben zelfs een universitaire studie gevolgd.

Het duurde wel vijf jaar voordat ik weer terug ging naar Burkina, ditmaal samen met mijn zus. En weer was het bezoek overweldigend. Het was in de tijd dat Maxima haar kennismakingstoer door Nederland hield. Ik kan jullie wel vertellen dat de toer van Maxima in het niet viel bij onze toer langs de dorpen waar we projecten hebben uitgevoerd. In eerste instantie is dat enorm schrikken. Denk je bijna bij het dorp te zijn, staat daar ineens een groep mannen op paarden en met geweren die beginnen te schieten. Maar het bleek de moderne tamtam en de voorloper van de mobiele telefoon: Door de geweerschoten wist het dorp dat we in aantocht waren en verzamelde iedereen zich op een centrale plaats voor de ontvangst.

In het dorp waar we een kraamkliniek hadden gebouwd, werden we door de dorpskoning ontvangen met muziek en dans. In optocht liepen we naar de kraamkliniek. Ik voelde me net Jezus Christ Superstar: we liepen naast de dorpskoning voor de menigte uit. Aan weerskanten liepen mannen met stokken. Als kinderen toch naar voren wilde lopen, werden ze weggemept. Wij mochten niet in het stof lopen!

Als teken van vriendschap kreeg ik deze prachtige antilopenkop, gemaakt door de houtsnijder van het dorp. De antiloop zou er voor zorgen dat onze vriendschap eeuwig zou blijven bestaan. Hij zou mij beschermen op mijn reizen naar Burkina Faso. Tot nu toe is dat aardig gelukt!
Mijn zus en ik, we waren met z’n tweeën. Maar ik wilde ook dat anderen deelgenoot werden van deze prachtige ervaringen. Dus twee jaar later ging ik alweer terug. Ditmaal samen met dorpsgenoten. Op deze reis rekende ik af met de grote frustratie uit mijn jeugd: de leraar Frans die een grote rol had gespeeld bij het afbreken van mijn middelbare school. Toen ik twee jaar daarvoor met mijn zus in Burkina was, had Salif ons meegenomen naar een dorp waar de bevolking heel gemotiveerd was om de kinderen naar school te sturen. Ze hadden zelf een hut gebouwd, maar die stortte in zodra het begon te regenen. Dit was meestal in juni, precies in de tijd van de overgangsproefwerken en eindexamens van de basisschool. De ouders konden de school pas weer opbouwen in november, na de oogst, als zij weer stro hadden voor de dakbedekking. De kinderen hadden daardoor maar een heel kort schooljaar en voor de eindexamens moesten ze naar een school in een ander dorp.

Wij hebben in Nederland actie gevoerd om een school in dat dorp te kunnen bouwen en toen we met de groep dorpsgenoten terugkwamen, was er een grote openingsceremonie waarbij ook journalisten van krant en radio aanwezig waren. Van mij werd verwacht dat ik ook een speech zou houden. Oeps, in het Frans!! Maar ik had ondertussen al wat cursussen gevolgd om die taal beter te begrijpen. Dus daar stond ik dan op het spreekgestoelte! (foto speech Risci) En dat niet alleen. De volgende dag waren we in het zwembad bij het hotel toen een van de medewerkers de radio flink harder zette. En wat hoorde ik: mezelf tijdens de speech. Woh, ik wou dat dat die leraar Frans kon horen!

De ambities van DSF gingen veel verder dan wat wij als klein clubje zouden kunnen realiseren. Ik heb kunnen bemiddelen om DSF partner te laten worden van ICCO, een professionele Nederlandse ontwikkelingsorganisatie. ICCO heeft DSF geprofessionaliseerd en er voor gezorgd dat DSF een belangrijke rol ging spelen in de hervorming van het regionale en nationale onderwijs-verbeteringsproces. Dank zij de ondersteuning door ICCO, en later ook door Kinderpostzegels, kreeg DSF de beschikking over een kantoor, vervoermiddelen, communicatiemiddelen en betaald personeel.
Het personeel werd getraind om hun werk uit te kunnen voeren. Salif, de voormalige dorpsonderwijzer, werd opgeleid tot manager en pleitbezorgers.
We konden nu direct met elkaar communiceren. Wat een verschil met de briefpost van de jaren daarvoor! Onze band met DSF werd alleen maar sterker!
Professionele organisaties in ontwikkelingslanden ziet men vaak als overbodig, als onnodige overhead. Het gaat immers om de projecten: het schooltje dat je bouwt, of het kliniekje of de waterpomp. Maar als je geen goede mensen hebt om projecten te begeleiden en te controleren, dan gaat het mis.

Van overheden in ontwikkelingslanden hoef je dat ook niet veel te verwachten. Ambtenaren krijgen een baantje zonder enig benul te hebben wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van de functie. En als ze dat al wel hebben, ontbreekt hen de middelen om hun werk goed uit te kunnen voeren. Zo moet de provinciale onderwijsdienst toezicht houden op de kwaliteit van het onderwijs, jonge onderwijzers observeren en bijscholen. Maar wat als ze geen geld hebben voor brandstof voor hun brommers om naar de afgelegen dorpen te gaan? Dank zij ICCO kreeg DSF ook financiering om de provinciale onderwijsdienst te ondersteunen zodat deze hun werk konden doen.
Door deze ervaringen ben ik heel anders tegen het werk van grote ontwikkelingsorganisaties aan gaan kijken. Als klein particulier initiatief zijn wij op het uitvoerende microniveau bezig. Maar om projecten duurzaam te laten zijn, moeten er structuren zijn die die duurzaamheid kunnen dragen. Je kunt wel een school of een ziekenhuis bouwen, maar wat als er geen geld is voor onderhoud, geen geld voor opgeleid personeel? Wat als mensen geen flauw benul hebben hoe je dit soort voorzieningen in stand houdt? Soms niet eens het belang er van inzien omdat ze dat niet met de paplepel hebben ingegoten gekregen?
Al gauw krijg je dan het oordeel dat zwarte mensen zelf niet willen, dat, zodra de witte mensen weg zijn, de boel in verval raakt. We stellen dat oordeel vanuit onze westerse denkkaders. We vergeten dat bij ons alles zo vanzelfsprekend is omdat onze voorouders stap voor stap structuren gerealiseerd hebben die zorgen voor duurzaamheid van onze ontwikkeling en welvaart. Wij zijn allemaal naar school geweest. We hebben werk. Wij hebben een belastingstelsel, een verzekeringsstelsel, een pensioenstelsel en andere voorzieningen waardoor we beschermd worden.
Maar hoe zorg je dat er genoeg geld is voor onderwijs en gezondheidszorg als er geen betrouwbaar belastingstelsel is? Als mensen überhaupt te arm zijn om belasting te betalen? Of er geen vertrouwen in hebben dat het geld de gemeenschap ten goede komt? Hoe zorg je dat bevolking en overheden overtuigd raken van het belang van dit soort structuren en zich hiervoor willen inzetten, als ze dat niet kennen?
Ik heb gezien dat dat het werk is van de grote ontwikkelingsorganisaties: pleitbezorging, lobbywerk en bewustwording. Onze projecten waren succesvol omdat onze partner DSF ook samenwerkte met ICCO en Kinderpostzegels. Die zorgden voor die noodzakelijke structuren, die zorgden dat DSF een professionele ontwikkelingsorganisatie werd die controle hield op de beschikbare gelden, die geleerd had overheden aan te spreken op hun verantwoordelijkheden, die mensen konden mobiliseren en organiseren om voor hun rechten op te komen en hun ontwikkeling in eigen hand konden nemen. Dit werk vindt achter de schermen plaats en is niet zo zichtbaar als een schooltje bouwen. Maar als je een tijdje in Burkina bent, dan ervaar je het effect. Mensen worden zich bewust van hun situatie en willen daar samen verandering in brengen. Als mensen zelf willen is er pas sprake van duurzame ontwikkeling.

In het jaar 2000 heeft men de Millenniumdoelen opgesteld. Deze moesten ervoor zorgen dat in 2015 de armoede in de wereld gehalveerd was ten opzichte van de situatie in 1990. De millenniumdoelen maakten ook dat wij ons onderdeel voelden van een wereldwijde beweging om de armoede in de wereld te bestrijden en ontwikkelingskansen eerlijker te verdelen.

Niet alles is behaald, maar wel veel. De millenniumdoelen gaven richting en structuur. Ieder werkte vanuit zijn expertise aan een of meer doelen. Zo kon het ene doel het andere versterken. Voor DSF lag dit bij onderwijs en wij zijn hierin meegegaan.
“Allemaal naar school” werd de leus. Niet alleen de kinderen, maar ook de ouders. Want armoede kan je niet bestrijden met een analfabete en onwetende bevolking.
Er werd weinig geïnvesteerd in “hardware”, dat wil zeggen in gebouwen. Ouders moesten hun motivatie laten zien om te willen leren lezen, schrijven en rekenen. Ze moesten zelf een “klaslokaal” bouwen. DSF zou dan voor inrichting en lesmateriaal zorgen. Deze klaslokalen waren vaak niet meer dan een hut van leem of een afdak met wat oude cementzakken er om heen.

We hebben in de afgelopen jaren twee keer een zeer slecht regenseizoen gehad, die tot een voedselcrisis leidde. Bang als we waren dat alle geboekte vooruitgang verloren zou gaan hebben we een noodactie gehouden om voedsel voor de cursisten en hun kinderen te kunnen kopen, zodat ze een maaltijd kregen als ze op school kwamen. En dan kom je voor de bizarre situatie te staan dat je met een zielig verhaal over mensen die honger hebben, ineens heel veel geld ophaalt. Gek eigenlijk, want als het om projecten gaat die structurele verbetering van de levensomstandigheden kunnen bewerkstelligen, moet je veel meer moeite doen om geld bij elkaar te harken….
Ik was alleen wel in verlegenheid gebracht. Wij voerden actie omdat mensen geen eten hadden, maar we kregen foto’s uit Burkina waarop de moeders in de schoolbanken zaten, maar wel met een mobieltje op tafel. Wel geld voor een mobieltje, maar niet voor voedsel??? Die foto’s durfde ik ook niet te laten zien in Nederland.

Maar waarom wilden die ouders nu zo graag leren lezen en schrijven? Niet alleen om hun kinderen met huiswerk te kunnen helpen. Nee, ze hadden ontdekt dat ze met dat mobieltje contact kunnen leggen met familieleden in andere dorpen en in de stad. Bellen was in die tijd nog duur, maar een sms-je kon je goedkoop sturen. Moest je wel kunnen lezen en schrijven….
Met het mobieltje konden ze elkaar snel op de hoogte stellen als er een bijzondere gebeurtenis was in de familie en vooral, ze konden familie in de stad vragen wat de handelsprijzen waren voor het graan dat ze aan opkopers verkochten. Dit maakte dat ze niet meer afgezet werden door malafide handelaren. Dit sloot aan bij hun leefwereld en was voor hen de motivatie om te leren lezen, schrijven en rekenen.
Ik heb ook wel aan een paar mensen gevraagd wat de alfabetisering hen nu voor voordelen heeft gebracht. Nou, zei een man, als ik nu naar het ziekenhuis ga om een ziek familielid op te zoeken, dan hoef ik niet meer alle kamers langs te gaan om te kijken waar hij ligt. Ik kan nu de nummers van de kamers lezen en er direct naar toe gaan. En een mevrouw vertelde: Als ik vroeger op mijn brommertje naar de stad ging op mijn producten te verkopen, hield ik bijna nooit geld over. Altijd hield de politie mij aan en moest ik een boete betalen. Maar nu heb ik tijdens de alfabetiseringslessen de verkeersregels geleerd en nu kom ik altijd met geld thuis.
Om zulke simpele dingen gaat het dus.
Maar de alfabetisering heeft veel meer gebracht. De dorpelingen werden leerbaar, ze begrepen meer en werden zich bewust van hun rechten en die van hun kinderen. Bijna alle kinderen gaan nu naar school en over oude tradities en taboes wordt gesproken. Zo is in veel dorpen meisjesbesnijdenis nu uitgebannen. De dorpelingen leerden betere manieren om voedsel te verbouwen en om vee te houden. Ze leerden om water vast te houden, tuinen aan te leggen en bomen te planten. Toen ik in 1996 voor het eerst in Burkina kwam, waren grote delen van Yatenga dor en geërodeerd. De woestijn rukte op. Nu staan weer overal bomen, bij dorpen zijn stuwmeertjes aangelegd en het landschap is het grootste deel van het jaar prachtig groen.

En dit is niet alleen het werk van grote ontwikkelingsorganisaties. In Burkina staan steeds meer mensen op die zich bewust worden van de penibele situatie in hun land. Toen ik een paar maanden geleden in Burkina was, werd in Zweden de alternatieve Nobelprijs uitgereikt aan Papa Yacouba Sawadogo, een oude boer uit onze provincie Yatenga die met zijn alternatieve methode duizenden bomen heeft geplant en heeft helpen overleven. Door zijn inzet is de verwoestijning gestopt. Ter ere van hem was er een grote markt op het nationale plein van Ouahigouya.

Mensen het heft in eigen hand zien nemen, vervult mij altijd met een gevoel van trots.
Dat is wel grappig, want de processen die we in Burkina in het groot zien gebeuren, kan je vergelijken met de menselijke ontwikkeling. Als docent pedagogiek zie ik veel overeenkomsten met de ontwikkeling van een kind en de ontwikkeling van een ontwikkelingsland. Niet om kleinerend over ontwikkelingslanden te spreken, maar om het groeiproces te kunnen begrijpen. Ouders zijn ook ontzettend trots als ze hun kind zien groeien naar steeds grotere zelfstandigheid. Zo’n soort gevoel van trots ervaar ik ook als ik naar Burkina kijk.
Mijn leerlingen leer ik over de Zone van de naaste ontwikkeling: goed kijken naar het kind en aansluiten bij de volgende uitdaging die het kind nodig heeft om zichzelf verder te ontwikkelen. Als dat in het gebied van de naaste ontwikkeling zit, dan ziet het kind die mogelijkheden en wil het leren, eerst met hulp van anderen, tot het de vaardigheid onder de knie heeft en het het zelfstandig kan doen. Wil je te veel en/of sluit je niet aan bij de ontwikkelingsbehoefte, dan kom je in de paniekzone wat tot frustraties en weerstand leidt. Van ontwikkelen is dan geen sprake meer.

Zo werkt dat ook met ontwikkelingssamenwerking: wil je te veel of stel je eisen vanuit de voor jou zo vanzelfsprekende westerse denkkaders, dan leidt dat alleen maar tot frustratie en weerstand.
Dit inzicht is mij niet aan komen waaien. We hebben met DSF ook dieptepunten gekend. Een paar jaar geleden zaten we helemaal vast. We begrepen elkaar niet meer. Irritaties over en weer. We dachten eraan om zelfs met DSF te stoppen. Had de antiloop, het symbool van vriendschap en verbondenheid, zijn kracht verloren? Want hoe kon het, dat na zoveel succesvolle jaren, we elkaar niet meer begrepen? Ik besloot om drie maanden in Burkina te gaan wonen.
Alleen al het gegeven dat ik de moeite nam om drie maanden mijn leven met hen te delen, gaf hen zoveel vertrouwen in onze intenties, dat we heel veel hebben kunnen uitspreken. Zij hadden grote zorgen door het wegvallen van hun grote financieringspartners ICCO en Kinderpostzegels. Toen ik kwam, had het personeel al meer dan een jaar geen salaris meer ontvangen. En toch deden ze hun werk. Mijn huis in Burkina is een deel van het kantoor dat zij niet meer gebruikten door het wegvallen van de programmafinanciering. Voor mij was het een prachtige plek. Ik zag hoe hard zij werkten, ik zag hun betrokkenheid, ik zag hoe zij mensen die een beroep op hen deden zo goed mogelijk probeerden te helpen. Maar ik zag ook het onbegrip van andere mensen: waarom waren er geen projecten meer? Voor DSF was het heel moeilijk om uit te leggen dat er geen geld meer was terwijl ze toch nog bestonden.
Voor mij waren die drie maanden een enorme leerschool. Ik ging er heen met het idee om hen wat te leren, om orde op zaken te stellen. Toen ik terugkwam besefte ik dat ik het meeste had geleerd: over vriendschap, over betrokkenheid, over saamhorigheid. Hoe ik zelf verwachtingen had over voor ons vanzelfsprekende zaken die wij met de paplepel ingegoten hebben gekregen. Maar die helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn in de Afrikaanse context. Als ik dan weer kijk naar de Zone van de naaste ontwikkeling, dan zaten we niet meer in die zone, maar in de paniek, frustratie en weerstandzone. Ik leerde over het belang van familie, van relaties en sociale netwerken als enig zeker vangnet omdat je op instituties en overheden niet kan rekenen. Ik zag de falende overheden en het vooringenomen ontwikkelingsbeleid van westerse landen. Want hoe goed westerse ontwikkelingsorganisaties hun werk ook doen, er zitten ook negatieve kanten aan. Ze blijven een tijdje en gaan dan weer weg. Beleid verandert, thema’s veranderen en de lokale organisaties moeten daarin mee gaan als ze willen blijven bestaan. Ook al hebben ze zelf andere prioriteiten. Wat nou eigenaarschap???
Die antilopenkop heeft er blijkbaar toch voor gezorgd dat wij al die jaren DSF zijn blijven steunen. We zijn een relatie aangegaan, vrienden geworden, met elkaar verbonden. In een dorp ben ik als dochter aangenomen. Ik mag daar altijd thuiskomen. In een ander dorp ben ik benoemd tot moeder van alle kinderen omdat wij voor onderwijs hebben gezorgd. Alle kinderen kunnen tot hun BEPC diploma in het dorp naar school. Ik heb zoveel vriendschap ontvangen. En vrienden laat je niet zomaar vallen. Zeker niet als er nog zo veel te doen is.

Net als bijna 20 jaar geleden met de 8 Millenniumdoelen, geven nu de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen richting aan. In 2030 moeten we weer een stuk verder zijn met eerlijke verdeling van de welvaart en zorg voor onze wereld. Aan die doelen leveren wij, WOL en DSF een bescheiden bijdrage. Beroepsonderwijs en creëren van werkgelegenheid voor jongeren is daar een belangrijk onderdeel van. Ons kind DSF is inmiddels volwassen en zij spelen een heel belangrijke rol in het ontwikkelingsproces van de regio Noord. Op dit moment sturen zij de campagne aan om het beroepsonderwijs te promoten. Zij kunnen dit doen dank zij ons en alle mensen en organisaties die ons steunen. De steun van professionele ontwikkelingsorganisaties is weggevallen. Voor ons is het een uitdaging om DSF haar werk voort te kunnen laten zetten.

We zijn daarom ontzettend dankbaar voor alle steun die we hierbij ontvangen. In de eerste plaats de MRC Holland Foundation. Door hun steun wordt er op dit moment hard gewerkt aan verbetering van het voortgezet onderwijs in vier dorpen en op ons eigen onderwijscomplex.

DSF begeleidt dit en dank zij dit project hebben we het kantoor van DSF open kunnen houden en konden zij hun rol in het ontwikkelingsproces voortzetten. Voor de campagne van het beroepsonderwijs worden we ondersteund door Wilde Ganzen en hebben we geld ontvangen van de kringloopwinkels Muttathara uit Castricum, Kook uit Alkmaar en De groene ezel uit Heemskerk. Ook wereldwinkels en kerken geloven in ons werk en ondersteunen ons.

Op dit moment voeren de kerken in Limmen, Akersloot, Heiloo en de Egmonden actie voor schoolsucces van meisjes. Want meisjes moeten dezelfde kansen krijgen als jongens en niet 20% minder omdat zij thuis moeten blijven als zij ongesteld zijn. Ik hoop ook dat u dit project van harte wilt ondersteunen met uw donaties.

Ons onderwijscomplex heeft ook een speciaal plekje bij Johan Olling, pastor van de Corneliuskerk. Hij is er zelfs voor naar Burkina gefietst, samen met een grote club mensen uit Limmen en omgeving. De fietstocht heeft heel veel geld opgebracht waarmee we het onderwijscomplex konden uitbreiden. Jammer genoeg heeft de fietstocht ook veel gekost: vriendschap en zelfs een leven.

Nu ik toch bezig ben met bedanken wil ik mijn man Kees bedanken die mij meerdere malen vergezeld heeft naar Burkina. Hij is ook mee geweest met de fietstocht als chauffeur van de begeleidingsvoertuigen. Ik ben niet zo’n gezellige echtgenote. Vaak zit ik in mijn kantoor achter mijn computer voor contact met Burkina, schrijven van projecten en rapportages, afleggen van verantwoording over het besteedde geld en nog veel meer zaken. Tja, die verslaving hè…
Ook wil ik mijn baas Mieke bedanken. Er zullen maar weinig leidinggevenden zijn die er achter staan dat hun personeel af en toe drie maanden ertussen uit stapt om naar Burkina Faso te gaan.
Ik ben dankbaar voor alle podia waar ik mijn verhaal mag doen ten gunste van onze projecten in Burkina. Ik ben dankbaar voor alle waardering die ik krijg voor mijn werk.

In Burkina ben ik geridderd (foto), in Castricum heb ik een waarderingsspeld gekregen en ook door de Rabobank ben ik in het zonnetje gezet. Maar het meest aandoenlijke blijk van waardering, van vriendschap en gastvrijheid vond ik toch deze: een schaal pinda’s van de vrouwen van Nimpouya en Tougué Mossi tijdens de voedselcrisis van 2012.

Ik ben dankbaar dat u mijn verhaal heeft willen aanhoren. Dineke bedankt, dat je mij hebt voorgedragen.